Ondersteunt projecten op het gebied van welzijn, onderwijs, cultuur en gezondheidszorg in de Gemeente Renkum
Interview laatste bewoonster
Mevrouw Pohlkamp-Kroon,de laatste bewoonster van de Van Deventerstichting:“Hoe zal ik het noemen: het is m’n stekkie!”
Mevrouw Pohlkamp is in de zomer van 2014 verhuisd. Ze werd opgenomen in een verpleeghuis en zal niet terugkeren. Op zich niet zo heel bijzonder als je 82 jaar bent. Maar met haar vertrek uit haar huis aan de Vogelweg 25 zet ze ook een punt achter een stukje Oosterbeekse geschiedenis. Het huis aan de Vogelweg is het laatste huis dat behoort aan de Bouwmaatschappij A.C. van Deventer. De Van Deventerstichting bouwde in de periode 1910 – 1957 in totaal 88 woningen. Ze waren bestemd voor ‘oppassende burgers met een smalle beurs’. De financiering van de huizen verliep via de uitgifte van obligaties, die door de welgestelden in het dorp werden gekocht. Op deze manier deed de Van Deventerstichting aan sociale woningbouw.
Mevrouw Pohlkamp kan model staan voor de bewoners aan wie de Van Deventerstichting haar woningen graag verhuurde. De ouders van mevrouw Pohlkamp, vader schilder, moeder huisvrouw, betrokken het huis aan de Vogelweg in 1922. “Mijn ouders waren hartstikke blij, geen bovenetage meer, maar een heel huis en ook nog met een grote tuin erbij. Er was een voorkamer, een achterkamer, een keuken met daaraan vast de wc en op zolder twee slaapkamers waar je een gordijn voor moest hangen. In mijn geheugen was het veel ruimer dan nu, het zijn nu allemaal hokken. In de tuin stond een schuur met een kolenhok, maar je kon alleen stoken in de achterkamer. Het was soms koud hoor.”
In dit huis werd mevrouw Pohlkamp als laatste van vier kinderen in 1932 geboren. Het gezin bestond vanaf dat moment uit zes personen. Het was er aan de Vogelweg rustig en gezellig. “Allemaal van moeders leeftijd en ik was het kleine kind. Iedereen bleef er altijd maar wonen. Ik denk dat het lekker wonen was. Je had een tuin en je had vrijheid, je kon er poten en doen wat je wou. Vader pootte er aardappels en alle groenten. We hadden geen varken, dat vond moeder maar stinken. We hadden wel kippen en konijnen. En een kat natuurlijk tegen de muizen. En als het mooi weer was, zat je voor het huis met de hele troep kinderen.
Het huis was niet zo duur. Voor de oorlog drie gulden zoveel. Iedere maandagmorgen kwam P. Hulswit de huur ophalen en dan kreeg je een stempeltje op je kaart. De Van Deventerstichting kwam ook eens in het jaar langs, een soort inspectie. Dan kwamen er twee dames kijken hoe het bewoond werd, of het wel netjes was. Ze liepen ook naar boven. En dan vroegen ze aan het eind of je tevreden was. Later, als er iets was met het huis, moest je naar de Keerweer, daar was een meneer Nijland, niet van het bestuur, maar een aannemer, die regelde het dan. Dan kwam het wel goed.
In de oorlog hebben we angstige tijden meegemaakt. Als er gebombardeerd werd, mocht je niet naar bed. Helemaal aangekleed zat je dan in de kamer, zodat je zo weg kon als het nodig was. Voor we moesten evacueren, was de Vogelweg niet beschadigd. Maar toen we daarna terug kwamen… Ik ben gaan kijken met mijn broer, ik weet het nog goed. Alleen die buitenmuren stonden er nog, de grote speelgoedbeer lag in de kelder in het water. De bedden stonden allemaal op de kop. Maar je maakte je er helemaal niet zo druk meer om. Als het maar rustig was, als je maar niet beschoten werd. Vader heeft toen een huis gevonden bij een meneer op de Stortweg. Meneer woonde in de voorkamer en wij hadden de rest van het huis.
In september 1947 konden we terug naar de Vogelweg. Met de herbouw waren er wel punten verbeterd. Er kwamen boven drie slaapkamers en een douchecel. Alleen, daar had je niks aan: de douche was een hokje en verder niets, ook geen water. Mijn moeder heeft haar hele leven niet gedoucht, dat deed ze niet. We hadden geen stromend water boven , we hadden allemaal een kan en een kom om ons te wassen, in totaal drie kommen met koud water. Toen ik trouwde in 1955, kwam mijn man bij ons inwonen. Toen hebben we de douche er in gemaakt, hij zei: “Verroest, ik wil wel douchen.”
En het was heel eigenaardig, toen in ’47 hadden we wel een slaapkamer, maar daar zat geen raam in. Dat was dus een slaapkamer zonder raam; dat had Gazenbeek (architect) schijnbaar vergeten! En dat deed mijn moeder wel, zeggen dat dat gek was, maar dat hielp niet. Pas toen ik de huur overnam in 1970, ben ik het weer gaan vragen. Toen heb ik eerst een paar maanden met alleen een gat in het dak gezeten, toen zei ik “daar moet toch een raam in, het begint onderhand goed te regenen.” Nou, en toen ging het raam er in, maar dat was zo’n sukkel van een raampje. Dat zit er nu nog steeds in!
Het is dat wijzelf zoveel aan het huis verbouwd hebben. Als wij niet boven de geiser er in hadden gedaan en de wastafels, dan was het nu nog niet gebeurd. De Van Deventerstichting liep dan wel een beetje achter, daar ging je niet op zitten wachten. Ik heb ook van de kinderen deze keuken gekregen. Want er werd niet gezegd: het wordt hoog tijd om daar iets aan te doen. Het is dat onze mannen allemaal zelf goed konden schilderen en konden behangen en van alles hè, die konden alles opknappen. Ja, want je woont erin en dan is dat eenmaal zo. De buitenkant werd wel onderhouden, dat gebeurde wel. En toen we andere ramen wilden, toen hebben de mannen dat gevraagd en toen kregen we wel het materiaal vergoed, maar we moesten het er wel zelf inzetten. En ook een andere voordeur…nee, ze waren niet zo scheutig. Maar ze waren ook geen huurbaas die iedere keer op de stoep stonden. Je kon je eigen gang gaan. Met de verwarming aanleggen, dan zei iemand uit de rij van de Vogelweg: willen jullie dat ook en dan gebeurde het met elkaar. We hebben ook allemaal de heggen eruit gehaald. Je hielp elkaar. Als er iemand gestorven was, dan kwam de hele buurt, je was meer verbonden toen. Nu zeggen ze: heb je het gehoord en dat is het dan.
Vroeger kende je echt de hele weg, nu zie ik die moeders met die kinderen, maar wat ze doen, ik weet het niet. Vroeger was het echt een buurt, de Benedendorpsbuurt zal ik het maar noemen. Bovendorps was minder en Dreijen was gereformeerd…
Als ik hier wegga, ga ik ook vast niet meer naar de Vogelweg kijken. Hoe zal ik het noemen: het is m’n stekkie! Je hebt hier zoveel liggen.. Een heel leven! Als ik hier wegga, dan sluit ik dat af, dan hup. Want wie weet wat ze er allemaal aan gaan veranderen en gaan doen. En dan gaat me dat toch aan mijn hart….”